Onderzoek naar de meerwaarde van Ondernemersfondsen voor een regio of gebied.
Door Erwin van der Krabben, hoogleraar Vastgoed- en locatieontwikkeling, Radboud Universiteit
-
Ondernemersfondsen: doen ze er toe?
Sterke groei ondernemersfondsen
Ondernemersfondsen mogen zich in toenemende mate verheugen op belangstelling van ondernemers en gemeenten, als instrument om collectief en gebiedsgericht kwaliteit toe te voegen aan bedrijventerreinen, binnensteden en andere werklocaties. Het precieze aantal opgerichte ondernemersfondsen in Nederland is onbekend (evenals de totale budgetten), maar Stichting CLOK telt in een recente enquête onder 162 gemeenten 153 oprichtingen van ondernemersfondsen, waarvan het merendeel in de afgelopen tien jaar is opgericht (CLOK, 2019). De verwachting is dat het aantal nog verder gaat stijgen, nu de definitieve BIZ regeling daar de mogelijkheden voor biedt. Ondernemers en gemeenten lijken dus enthousiast over de mogelijkheden die ondernemersfondsen bieden. De vraag is echter of de meerwaarde van de inzet van ondernemersfondsen, of, meer algemeen, van gebiedsgericht beleid gericht op het versterken van de economie ook objectief gemeten kan worden? Het kan dan gaan om positieve effecten op onder meer het economisch functioneren van bedrijven op die locaties, lokale economische groei, vastgoedwaarden van bedrijfsgebouwen en winkelpanden, investeringen door ondernemingen die gevestigd zijn op die locaties, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid en criminaliteit. Deze vraag was aanleiding voor een verkennend wetenschappelijk onderzoek op verzoek van de Stichting CLOK naar die (mogelijke) meerwaarde. In met name de Verenigde Staten, Canada en Groot Brittannië is al veel langer ervaring met de inzet van Business Improvement Districts(BID’s, vergelijkbaar met de Nederlandse BIZ-regeling). Verder heb ik ook resultaten van internationaal onderzoek naar de inzet van Tax Increment Financingmeegenomen. In Nederland zijn er wel resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van planning interventies in bredere zin op het functioneren van bedrijventerreinen. Ook dit onderzoek is relevant voor beantwoording van de vraagstelling hierboven en is daarom meegenomen in het onderzoek.[1]In dit artikel ga ik wat uitgebreider in op het Nederlandse onderzoek en vat ik de resultaten van de internationale literatuurverkenning samen in een aantal lessen voor de Nederlandse praktijk.
-
Effecten van gebiedsgerichte planningsinterventies op het functioneren van bedrijven in Nederland
Enkele jaren geleden hebben we in Van der Krabben, Pen & De Feijter (red.) (2015) de resultaten gepresenteerd van recent wetenschappelijk onderzoek naar het functioneren van bedrijventerreinen in Nederland. Aanleiding vormde de wake-up call, in 2008, van de Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen over de alarmerende staat van een groot deel van de bedrijventerreinen in Nederland (THB, 2008) en de maatregelen die rijk, provincies en gemeenten vervolgens hebben genomen om daar iets aan te doen. Zoals bekend kwam er, mede door het verschijnen van het THB rapport, een substantiële hoeveelheid overheidssubsidie beschikbaar voor de revitalisering van bedrijventerreinen. De hoofdvraag die in het boek gesteld wordt is of het juiste beleid is ingezet om het functioneren van de markt voor bedrijventerreinen te verbeteren. Voor het onderhavige onderzoek zijn met name de studies van Ploegmakers & Beckers (2015) en Ploegmakers et al.(2017) relevant. De vraag die aan deze studies onderzoek ten grondslag lag was of de verstrekking van de subsidies en het ruimtelijke beleid ook het beoogde effect sorteerde. Leidt revitalisering van bedrijventerreinen tot bijvoorbeeld meer investeringen, meer werkgelegenheid en/of hogere vastgoedwaarden op bedrijventerreinen? In het eerste onderzoek is gekeken naar effecten van revitaliseringsplannen op werkgelegenheidsontwikkeling en de waardeontwikkeling van het vastgoed. Het onderzoek laat een teleurstellend beeld zien: revitalisering heeft een verwaarloosbaar effect op werkgelegenheidsgroei, aantallen bedrijven gevestigd op (gerevitaliseerde) bedrijventerreinen, vastgoedwaarde en bebouwingsdichtheid. In het tweede onderzoek is de impact onderzocht van het bedrijventerreinenbeleid door lagere overheden, in de vorm van aanbodbeschikbaarheid van locaties en initiatieven tot revitalisering van bestaande bedrijventerreinen. Dit onderzoek laat zien dat een ruimer aanbod van bedrijventerreinen een significant positief effect heeft op investeringen in industriële sectoren. Bovendien laat het onderzoek zien dat planningsinterventies gericht op het revitaliseren van bedrijventerreinen – als een vorm van gebiedsgericht beleid – een positief effect hebben op investeringen door bedrijven gevestigd op die bedrijventerreinen.
-
Buitenlands onderzoek en lessen voor Nederland?
Vooral in de Verenigde Staten is onderzoek gedaan naar effecten van de inzet van gebiedsgericht economische stimuleringsmaatregelen, met twee typen instrumenten: Business Improvement Districts(waarop de Nederlandse BIZ-regeling gebaseerd is) en Tax Increment Financing (een instrument waarmee toekomstige property taxes worden gebruikt voor gebiedsgerichte investeringen). Welke lessen kunnen we nu trekken uit die onderzoeken. Ik komt tot vijf lessen.
Niet eenvoudig om resultaten van onderzoek te duiden
In het rapport is een verkenning gemaakt van de resultaten van Nederlands en internationaal onderzoek naar effecten van gebiedsgericht economisch beleid. Wat opvalt is dat de resultaten van die onderzoeken niet eenduidig zijn en daardoor moeilijk te duiden. Het in Nederland uitgevoerde onderzoek laat zien dat er op bedrijventerreinen significante effecten zijn van gebiedsgerichte planningsinterventies op investeringen door ondernemers. Dat is positief, maar we moeten er wel rekening mee houden dat dit vaak om revitaliseringssubsidies gaat die in omvang groter zijn dan de budgetten van de ondernemersfondsen. De buitenlandse ervaringen met BID’s en TIF’s spreken elkaar nogal eens tegen. Wat we wel kunnen afleiden is dat grotere BID- en TIF districtsvaak meer effect sorteren dan kleinere gebieden.
Wat zeggen de resultaten van BID’s en TIF’s in het buitenland over ondernemersfondsen in Nederland?
Resultaten van internationaal onderzoek kunnen we niet een op een ‘vertalen’ naar Nederland. De context waarin BID’s en TIF’s elders worden ingezet is daarvoor te verschillend. Zo zal er in Amerikaanse steden mogelijk minder sprake zijn van andere meer generieke planningsinterventies gericht op het versterken van de economie, terwijl Nederlandse steden een breder ruimtelijk-economisch beleid voeren. Tegelijkertijd zijn de budgetten voor BID’s in het buitenland in het algemeen groter dan de huidige ondernemersfondsen in Nederland. Toch geven de onderzoeken wel een indicatie dat gebiedsgericht economisch beleid effect kan sorteren.
Waarschijnlijk ook nog andere, moeilijker meetbare effecten
In de onderzoeken zijn vooral effecten gemeten op de waarde van het vastgoed in het gebied en daarnaast effecten op omzet en werkgelegenheid. Voor deze indicatoren – vooral vastgoedprijzen – is vaak goede objectieve data voorhanden. Onderzoeken naar de inzet van ondernemersfondsen of bijvoorbeeld revitalisering van bedrijventerreinen in Nederland maken niet goed duidelijk welke effecten de initiatiefnemers eigenlijk beogen. Waarschijnlijk zijn er ook andere, moeilijker meetbare effecten van BID’s, TIF’s en ondernemersfondsen die van belang zijn voor ondernemers en gemeenten. Het verbeteren van de veiligheid en afname van criminaliteit is bijvoorbeeld een belangrijk punt voor ondernemers op bedrijventerreinen. Voor winkelgebieden gaat het ook over zichtbaarheid en aantrekkelijkheid voor het winkelend gebied.
Aandachtspunten bij de opzet van ondernemersfondsen
Dit verkennende onderzoek levert dan wel geen ‘hard’ bewijs dat ondernemersfondsen objectief meetbaar effect sorteren, maar het levert wel enkele aandachtspunten op die van nut kunnen zijn voor nieuwe initiatieven voor oprichting of uitbreiding van ondernemersfondsen. In de eerste plaats is het uiteraard belangrijk om vooraf vast te stellen wat je wilt bereiken met de inzet van het fonds. Denk ook na over doelen die objectief meetbaar zijn. In de tweede plaats zou er misschien meer aandacht moeten komen voor het type projecten dat bekostigd kan worden uit het fonds. Grofweg kunnen we drie typen projecten onderscheiden: 1) (park)management, beheer en (achterstallig) onderhoud, 2) promotie en marketing en 3) investeringen in infrastructuur en openbare ruimte. De mogelijke effecten kunnen aanzienlijk verschillen naar type project. In de derde plaats doet, samenhangend met het vorige punt, de omvang van het fonds er toe. Grotere fondsen lijken meer effect te sorteren dan kleinere fondsen. Welke bereidheid is er onder deelnemers om het fonds te vergroten en meer dan nu het geval in te zetten op investeringsprojecten?
Nader onderzoek gewenst?
Als wetenschapper ben ik natuurlijk ‘verdacht’ als ik pleit voor meer onderzoek naar effecten van ondernemersfondsen, maar ik doe het toch. Inzet op gebiedsgericht economisch beleid is in de afgelopen jaren gemeengoed geworden. Ondernemers en gemeenten kiezen op grote schaal voor de oprichting van ondernemersfondsen. Voor de continuering van dit beleid en mogelijke uitbouw van de omvang van (bestaande) fondsen is inzicht in effecten gewenst. Wetenschappelijk onderzoek naar effecten kan daar bij helpen. In Nederland beschikken we over voldoende databronnen die onderzoek zoals internationaal is uitgevoerd mogelijk maken. Een dergelijk onderzoek kan een maatschappelijke debat voeden over nut en noodzaak van gebiedsgericht economisch beleid in Nederland en over maatregelen om gebiedsgerichte initiatieven van ondernemers verder te ondersteunen.